Persbericht - Geweld tegen politie kan niet getolereerd worden

Communiqué de presse

Het Openbaar Ministerie hanteert een strikt opsporings- en vervolgingsbeleid inzake geweld tegen politie.

Voor de gerechtelijke afhandeling van de gevallen waarin geweld werd gebruikt tegen politiemensen zijn er concrete dwingende richtlijnen die gelden over het ganse land en die zijn opgenomen in een nationale omzendbrief (COL 10/2017) van het College van procureurs-generaal.

De richtlijnen in deze omzendbrief zijn nu nog scherper gesteld, meldt procureur-generaal Johan Delmulle, voorzitter van het College van procureurs-generaal. Op die manier wenst het College van procureurs-generaal een duidelijk signaal te geven dat de maat nu echt wel vol is en dat personen waarvan bewezen is dat zij geweld gebruikten tegen politieambtenaren correct maar streng zullen worden aangepakt.”

De omzendbrief regelt tegelijk ook de gerechtelijke reactie in geval van geweld gepleegd door politiemensen tijdens de uitoefening van hun dienst. Dit kan evenmin getolereerd worden.

Wettelijk kader – geweld tegen politie

De wetgever heeft een duidelijk signaal gegeven door een strengere bestraffing in te voeren wanneer iemand opzettelijk lichamelijke letsels toebrengt aan een politieman in het kader van de uitvoering van zijn opdrachten.

De wet voorziet inderdaad in strafverhogingen voor dergelijke feiten (artikel 280 e.v. Strafwetboek).

Verdachten riskeren, afhankelijk van de inbreuk, celstraffen tot 5 jaar (of zelfs 20 jaar) en boetes tot 4.000 euro.

Strikt vervolgingsbeleid – geweld tegen politie

Het is de taak van het Openbaar Ministerie om toe te zien op naleving van de wet. De nationale omzendbrief voorziet daarom in een strenge gerechtelijke reactie.

Dit strenge vervolgingsbeleid is er gekomen in het licht van onder meer de terrorismedreiging en de potentiële doelwitten die politiemensen zijn (geworden), maar ook als antwoord op de toenemende daden van agressie ten aanzien van onze politiemensen.

De procureurs-generaal waken over de toepassing en naleving van deze nationale richtlijnen, onder meer door middel van de aanstelling van een referentiemagistraat per ressort die tegelijk ook fungeert als contactpunt voor de politiediensten.

Het College van procureurs-generaal heeft vandaag de omzendbrief gewijzigd en daarin bijkomende dwingende richtlijnen opgenomen inzake de gerechtelijke afhandeling van feiten van ernstig fysiek geweld tegen politieambtenaren.

Wat verandert er concreet?

Bestaande richtlijnen

Voor ieder feit van geweld tegen de politie opent het Openbaar Ministerie steeds een strafonderzoek.

1/ Feiten waarbij een lid van de politiediensten een arbeidsongeschiktheid van meer dan 4 maanden heeft opgelopen of die hebben geleid tot diens overlijden, worden steeds voor de rechtbank gebracht.

2/ Feiten van fysiek geweld die hebben geleid tot een arbeidsongeschiktheid van 4 maanden of minder, of fysiek geweld zonder arbeidsongeschiktheid, of weerspannigheid, smaad en bedreigingen, worden vervolgd in functie van de zwaarwichtigheid. Voor ernstige of herhaalde feiten wordt de verdachte gedagvaard. In andere gevallen kan worden geopteerd voor een alternatieve afhandelingswijze, zoals bemiddeling en het opleggen van maatregelen, een minnelijke schikking, pretoriaanse probatie,… doch enkel in zoverre deze een ernstig, efficiënt en passend antwoord bieden op de gepleegde feiten.

Bijkomende richtlijnen

De volgende dwingende richtlijnen werden aan de bestaande omzendbrief toegevoegd, legt procureur-generaal Johan Delmulle, voorzitter van het College van procureurs-generaal, uit:

  • wie verdacht wordt van opzettelijke slagen of verwondingen op politieambtenaren met ziekte of arbeidsongeschiktheid ten gevolge, of erger, en van zijn vrijheid is beroofd, zal voortaan in principe steeds voor de parketmagistraat moeten verschijnen en door hem verhoord worden alvorens die zijn beslissing tot invrijheidstelling of voorleiding voor de onderzoeksrechter met het oog op verdere aanhouding neemt. De parketmagistraat kan ook beslissen onmiddellijk de verdachte voor de onderzoeksrechter te laten voorleiden.
  • Een dossier lastens een verdachte van opzettelijke slagen of verwondingen op politieambtenaren met ziekte of arbeidsongeschiktheid ten gevolge, zal niet meer zonder gevolg kunnen worden geklasseerd om opportuniteitsredenen, tenzij in uitzonderlijke omstandigheden en na overleg met de gespecialiseerde referentiemagistraat op het niveau van het parket-generaal die nu al in elk ressort de naleving van deze omzendbrief bewaakt.”

Lik-op-stukbeleid – geweld tegen politie

Het Openbaar Ministerie zet met deze bijkomende richtlijnen ook extra in op onmiddellijke bestraffing. Zo voorzag de omzendbrief reeds dat de zaak ook bij feiten van fysiek geweld die hebben geleid tot een arbeidsongeschiktheid van 4 maanden of minder, of fysiek geweld zonder arbeidsongeschiktheid, of weerspannigheid, smaad en bedreigingen, aan de rechtbank zal worden voorgelegd wanneer de feiten ernstig of repetitief zijn, of  wanneer de dader geen medewerking verleent aan de maatregel die aanvankelijk door de magistraat werd vooropgesteld. Daar wordt nu aan toegevoegd dat in die gevallen de zaak bij voorkeur bij de rechtbank aangebracht wordt met toepassing van het snelrecht. Het College rekent hierbij op de Regering om, waar nodig, voor het Openbaar Ministerie en de rechtbanken extra personeel te voorzien om dit mogelijk te maken, zoals in het Regeerakkoord en de beleidsnota van de minister van Justitie worden beloofd.

Sommige parketten organiseren overigens nu al themazittingen ‘geweld tegen politie’, waarbij een bundeling van dergelijke dossiers/feiten gebeurt door meerdere zaken op één zitting te dagvaarden, waarmee het Openbaar Ministerie een duidelijk signaal wenst te geven dat dergelijke feiten niet getolereerd worden en steeds het nodige en passende gevolg krijgen.

Bovendien zal een dossier lastens een verdachte van opzettelijke slagen of verwondingen op politieambtenaren met ziekte of arbeidsongeschiktheid ten gevolge, niet meer zonder gevolg kunnen worden geklasseerd om opportuniteitsredenen, tenzij in uitzonderlijke omstandigheden en na overleg met de gespecialiseerde referentiemagistraat op het niveau van het parket-generaal die nu al in elk ressort de naleving van deze omzendbrief bewaakt.[1]

Het Openbaar Ministerie is er zich ten volle van bewust dat het een maatschappelijke taak te vervullen heeft, waarvoor het zich ook engageert en binnen het kader waarvan de huidige verstrenging van de gerechtelijke aanpak inzake geweld tegen politie dient te worden gezien. Tegelijkertijd is het Openbaar Ministerie de eerste hoeder van de wet waarvoor het garant moet staan. In dat licht dient ieder feit afzonderlijk te worden beoordeeld, waarbij steeds rekening wordt gehouden met de ernst van de feiten, de gevolgen, de specifieke omstandigheden, het strafverleden van de verdachte, enzovoort. Met andere woorden, de gerechtelijke afhandeling van elk feit maakt het voorwerp uit van maatwerk en is steeds persoons- en feitgebonden. Dit is één van de pijlers van ons strafrecht. Dit zal ook hier verder het geval blijven.

Binnen de bestaande nationale richtlijnen voeren de parketten in alle onafhankelijkheid en objectiviteit de onderzoeken die tot hun bevoegdheid behoren. Dat betekent dat in sommige gevallen verdachten inderdaad onmiddellijk van hun vrijheid zullen worden beroofd en voorgeleid voor de parketmagistraat of de onderzoeksrechter (of de jeugdrechter) en aangehouden zullen blijven, maar dat in andere gevallen - ook na dit verhoor - verder onderzoek zal nodig zijn om de juiste of volledige toedracht van de feiten uit te klaren of te bepalen wie voor welke feiten in aanmerking komt. Wanneer een verdachte voor de duur van dit verder onderzoek in vrijheid wordt gesteld, betekent dit niet dat er hem geen straf boven het hoofd hangt, indien de feiten en zijn betrokkenheid bij de feiten bewezen voorkomen. De eventuele bestraffing situeert zich in een latere fase, met name na het beëindigen van het onderzoek.

“Een vrijlating door het parket of door een onderzoeksrechter in de fase van het onderzoek staat dus absoluut niet gelijk met straffeloosheid, beklemtoont procureur-generaal Johan Delmulle, voorzitter van het College van procureurs-generaal.”

Geweld door politie

In dezelfde omzendbrief is ook de gerechtelijke afhandeling van het gebruik van geweld door leden van de politie voorzien.

Politiemensen beschikken over een geweldsmonopolie. Het is de taak van het Openbaar Ministerie om na te gaan of hiermee correct wordt omgegaan, en of het gebruik van geweld in de gegeven omstandigheden verantwoord was.

Wanneer een lid van de politie geweld gebruikt dat ernstige fysieke letsels of zelfs het overlijden van een persoon tot gevolg heeft, worden steeds twee afzonderlijke onderzoeken opgestart: een onderzoek naar de feiten die aanleiding gaven tot het gebruik van geweld en één met betrekking tot het geweld zelf. De onderzoeksopdrachten met betrekking tot de feiten gepleegd door de politieambtenaren worden trouwens steeds uitgevoerd door een onafhankelijke politiedienst, doorgaans de dienst onderzoek van het Vast Comité P.

“Het voeren van twee onderscheiden onderzoeken, waarvan één doorgaans door het Vast Comité P, moet een gelijkwaardig, objectief en onafhankelijk onderzoek van beide feiten door het Openbaar Ministerie en desgevallend de onderzoeksrechter garanderen, zo stelt procureur-generaal Johan Delmulle, voorzitter van het College van procureurs-generaal.”

Statistieken geweld tegen politie

De afgelopen 10 jaar (van 2010 tot 2020) daalde de instroom van het aantal zaken van geweld tegen de politie op de parketten met 21%.

Tegelijk verminderde het aantal sepots met 42%, waarbij vooral de opportuniteitssepots sterk zijn gedaald (met 49%).

In 2019 registreerde het Openbaar Ministerie 7.083 gevallen van geweld tegen de politie.

Meer dan de helft van deze dossiers hebben betrekking op weerspannigheid (53%). Andere zaken hebben betrekking op smaad (35%) en geweld (9%).

In 51% van deze dossiers werd inmiddels vervolging ingesteld, hetzij door een dagvaarding, hetzij door een alternatieve bestraffing (minnelijke schikking, bemiddeling en maatregelen, pretoriaanse probatie,..).

In ongeveer 10% van deze zaken zijn de onderzoeken nog hangende.

24% van de dossiers van slagen aan politie, werd in 2019 zonder gevolg geklasseerd om opportuniteitsredenen.

 

[1] Er bestaan twee soorten sepots/zondergevolgstelling: technisch sepot en opportuniteitssepot:

Een technisch sepot dringt zich op wanneer het Openbaar Ministerie geen mogelijkheid heeft tot het instellen van een vervolging, namelijk wanneer de dader onbekend is, of de feiten niet bewezen zijn, de feiten verjaard zijn, de verdachte overleden is,…

Een opportuniteitssepot kan genomen worden wanneer de feiten wel bewezen zijn, maar een vervolging niet opportuun wordt geacht, bijvoorbeeld omdat het om zeer geringe feiten gaat, er geen nadeel is of een gering nadeel, de schade vergoed is, omwille van de specifieke omstandigheden, het blanco strafverleden van de verdachte, onvoldoende recherchecapaciteit, andere prioriteiten in de opsporing of vervolging, enzovoort.

Een beslissing tot seponering heeft steeds een voorlopig karakter. Zolang de strafvordering nog toelaatbaar is, kan het dossier steeds heropend worden en alsnog beslist worden om tot vervolging over te gaan.

Communiqué de presse

Autres Communiqué de presse