Tussenkomst PG Brussel 20 jaar Federaal Parket

Arbeidsauditoraten Brussel

Waarde genodigden

Na de eerste Franstalige federale procureur viel mij inderdaad de eer te beurt om als eerste Nederlandstalige federale procureur te worden benoemd.

We spreken 1 april 2007 en over een éénmalig mandaat van 7 jaar, onderwijl uitgebreid tot een mandaat van 5 jaar, eenmaal hernieuwbaar. Ik was daarvoor ook al werkzaam op het federaal parket als federaal magistraat sinds januari 2003, waar ik, zoals u reeds heeft gehoord van de vorige spreker, mijn toenmalige baas, eerst verantwoordelijk was voor de afdeling “uitoefening van de strafvordering en de coördinatie ervan” en vervolgens sinds 1 december 2004 voor de sectie terrorisme.

Wat herinner ik mij nog het meest van die benoeming? Uiteraard de voorbereiding van de zogenaamde “passage” voor de Hoge Raad voor de Justitie: het schrijven van een beleidsplan, het voorbereiden van het interview en tegelijk het hoofd bij de dagelijkse dossiers houden. Niet evident. Een vrij pittige periode eigenlijk. Maar bovenal, in de aanloop daar naar toe, het taalexamen voor de grote tweetaligheid, wettelijke vereiste om federaal procureur te kunnen zijn. U moet weten dat de federaal procureur taalkundig gelinkt is aan de 5 procureurs-generaal. Samen vormen zij een taalkundig evenwicht van 3 Nederlandstaligen en 3 Franstaligen en dus moeten de federale procureur en de procureur-generaal van Brussel alterneren, want zij zijn de enigen die in een tweetalig gebied werken. Vandaar dat de volgende federale procureur terug Nederlandstalig zal moeten zijn. Dat taalexamen is, hoe eigenaardig ook, een warme herinnering aan wijlen mijn vader: ik zie ons nog zitten in 2005 gedurende vele weekends in het ouderlijk huis, hij toen 78 jaar en ik 42 jaar, hij gezeten in de zetel, ik liggend in de canapé, in wat we bij ons thuis “de schone plaats” noemden, terwijl hij 700 Franse woordjes met de nodige gestrengheid en in beide richtingen opvroeg. Zoals in de tijd van de Retorica met de Latijns en Griekse woordjes, maar ditmaal veel serieuzer. Het waren intense maar familiaal mooie momenten.

En toen werd ik federale procureur van een parket dat op dat moment 22 magistraten telde. Er waren er sinds de oprichting van het federaal parket 4 bijgekomen in het kader van de strijd tegen de rondtrekkende dadergroepen, wat in die jaren een ernstig probleem vormde. Van die 22 magistraten waren, zoals de wet het voorschrijft, de helft Nederlandstaligen en de helft Franstaligen en 1/3de van elke helft tweetalig en op het geheel moest er één het bewijs leveren van de kennis van de Duitse taal. Typisch Belgisch dus. We noemden ons parket trouwens “België in het klein”. Voor de Duitstalige collega hebben we trouwens wel wat moeten zoeken, ze bestaan wel degelijk – er zit er één naast mij hier en nog één in het halfrond maar dan toevallig wel de hoogste parketmagistraat van het land procureur-generaal André Henkes die ik hier ook graag groet – maar de anderen zijn nogal gehecht aan hun “heimat” in de Oostkantons en … Brussel is toch maar Brussel. Uiteindelijk hebben we een Belgische oplossing gevonden en werd de wet veranderd zodat in afwachting van de komst van deze collega een andere federale magistraat kon worden aangeworven tot we – de aanhouder wint – uiteindelijk dan toch een Vlaamse Duitstalige federale magistraat hebben gevonden.

Het federaal parket diende in 2007 nog verder volop op de kaart te worden gezet. Ik herinner mij dat we alle procureurs des Konings persoonlijk zijn gaan bezoeken om hun verwachtingen over het federaal parket te vernemen en de onze bij te stellen waar het nodig was. Ik heb daar gevoeld, wat ik al wist, hoe belangrijk het is te investeren, en te blijven investeren, in persoonlijke contacten en in overleg met wat we vriendschappelijk “het thuisfront” plachten te noemen. Tegelijkertijd investeerde ik heel veel in mijn contacten met de procureur-generaal van Gent die de “relaties met het federaal parket” in zijn portefeuille heeft. Ik kende er twee in mijn periode als federaal procureur, Frank Schins en Anita Harrewyn; ere-procureur-generaal Frank Schins is hier vandaag aanwezig en ik groet hem heel hartelijk. Feit is dat al deze goede intermenselijke contacten wel degelijk hun vruchten afwierpen: de contacten waren uitstekend en de noden van het federaal parket waren steeds gedragen door het College van procureurs-generaal.

Ik heb het vanmorgen nog eens voor u nagekeken, aan de hand van oude telefoonlijsten en van oude foto’s aan de muur: van de 22 federale magistraten in 2014 – het einde van mijn mandaat van federale procureur – zijn er momenteel nog 15 aan de slag, waaronder de federale procureur zelf en de 4 beleidsmagistraten die op vandaag nog steeds samen met de hoofdsecretaris het directiecomité vormen. Ik groet trouwens hartelijk mijn vorige hoofdsecretaris Chris Plas, hier aanwezig.

Met die groep van 22 magistraten en 57 geëngageerde personeelsleden hebben we in die periode 2007-2014 vooral getracht samen een sterke interne organisatie van het federaal parket uit te bouwen en er een geoliede machine van te maken, klaar om ongewone gebeurtenissen en bijzondere strafonderzoeken het hoofd te kunnen bieden, èn tegelijkertijd hard gewerkt aan een gezamenlijke identiteit en een gevoel van fierheid en samenhang bij de magistraten en het personeel. Ik denk dat dat niet onaardig is gelukt. Ik ben trouwens blij te zien dat tot op vandaag nog vele werkprocessen en dienstnota’s die we toen opgesteld hebben, de referentie zijn gebleven.

Inhoudelijk lag in de periode 2007 – 2014, naast de specifieke opdrachten van het federaal parket in de bijzondere opsporingsmethoden, de getuigenbescherming, het internationaal humanitair recht en het toezicht op de federale politie, het zwaartepunt vooral op de coördinatie van de strafonderzoeken en het vergemakkelijken van de internationale samenwerking, naast uiteraard het voeren van eigen federale onderzoeken. Bij dat laatste lag de focus toen heel sterk op het terrorisme, uiteraard ingevolge de aanslagen van 11 september 2001 die immers bleven nazinderen, alsmede op de aanpak van de rondtrekkende dadergroepen en ook al op de georganiseerde criminaliteit maar uiteraard niet, wat dit laatste betreft, in de mate zoals thans het geval is. Ik zou vele uitdagende onderzoeken van die periode met u kunnen bespreken die mij in het bijzonder zijn bijgebleven: de gevoelige langdurige coördinatieopdracht inzake feiten van seksueel misbruik in een pastorale relatie en het uiteindelijk federaliseren van het hoofddossier Kelk, de kaping  van Belgische schip “Pompeï” en zijn bemanning, het terrorisme-proces DHKP-C dat gedurende 9 jaar in Brugge, Gent, Antwerpen, Brussel en 2x voor het Hof van Cassatie werd gevoerd, het assisenproces tegen ex majoor Bernard Ntuyahaga medeverantwoordelijk voor de afslachting van tien Belgische blauwhelmen in Kigali op 7 april 1994, of nog de terrorismeprocessen rond Malika El Aroud en Garsallaoui Moez gelinkt aan AL-QAIDA, rond Belcacem en Sharia 4 Belgium en de foreign terrorist fighters, rond de GICM als eerste toets van de nieuwe terrorismewetgeving of rond een aantal leden van de extreemrechtse beweging Blood & Honour.

Twee opdrachten van het federaal parket werden in die periode 2007-2014 verder op de kaart gezet.

Een eerste opdracht betrof de specifieke bevoegdheden van de federaal procureur voor de misdrijven gepleegd door Belgische militairen in het buitenland.

In het kader van de uitoefening van deze bevoegdheden werd de aanwezigheid van al dan niet gedelegeerde federale magistraten in het kader van operaties of belangrijke oefeningen van de Belgische strijdkrachten in het buitenland op een meer regelmatige basis gerealiseerd. De bedoeling was en is dat de magistraten ervaring zouden opdoen, de context waarin zij beslissingen moeten nemen beter zouden begrijpen en dat er een grotere, meer regelmatige en meer zichtbare gerechtelijke aanwezigheid zou zijn op het terrein. Wat de militairen zo mooi “omgevingsbewustzijn opdoen” noemen.  

Sommige van die dossiers zal ik nooit vergeten. Ik denk bijvoorbeeld aan het zeer zwaar ongeval met een Belgische Pandoer (zeswielig voertuig) in 2007 in Libanon. Bij de afdaling van een steile helling begaven de remmen het en ging het 13-ton zware voertuig over kop. Drie leden van de bemanning kwamen om het leven. De vierde was zwaar gewond en diende een amputatie van de arm te ondergaan. Of aan de terroristische aanslag in 2007 gepleegd tegen het hoofdkwartier, kamp “Kaia” van de geallieerde troepen in Afghanistan, Kaboel, waarbij een suicide bomber met zijn bomauto een aanslag wilde plegen op de hoofdingang van het kamp dat door Belgische militairen werd bewaakt. Of in 2008 aan het dodelijk ongeval te Libanon, waarbij een clusterbom tot ontploffing kwam en een Belgische ontmijner om het leven kwam. Maar ook aan het terughalen van leden van de Belgische special forces uit Zweden die het wat te bont hadden gemaakt tijdens hun decompressie na een zware overlevingsweek en door de Zweedse procureur zonder pardon in de cel waren gegooid. Ik ben toen persoonlijk in Zweden met de procureur gaan onderhandelen, heb haar het principe van de wet van de vlag uitgelegd en haar kunnen overtuigen dat wij, indien nodig, onze militairen in België zelf berechten.

Hiermee gepaard ging de exclusieve uitoefening van de strafvordering door het federaal parket in de strijd tegen piraterij op zee die in 2009 wettelijk verankerd werd. Geen piraten-bestrijding zonder de Belgische marine, en dit dus sinds 2009 hand in hand met het federaal parket.

Een tweede opdracht die in die periode werd verankerd, betrof de opsporing en vervolging van bepaalde in het buitenland gepleegde zwaarwichtige misdrijven waarvan Belgen het slachtoffer zijn geworden. In het jargon de dossiers “artikel 12” genoemd naar het artikel in de Voorafgaande titel van het wetboek van strafvordering dat werd aangepast om het Belgische Openbaar Ministerie bevoegd te maken.

In de gang van het federaal parket hangt een uitvergroot artikel van de krant De Standaard van 28 januari 2012 met als titel “vermoord, ontvoerd, verdwenen in het buitenland”. Het artikel legt uit, aan de hand van verschillende getuigenissen, hoe op dat ogenblik in 17 dossiers Belgische nabestaanden of slachtoffers zich geconfronteerd zagen met ernstige criminele feiten gepleegd tegen hen of hun familieleden, in verre landen met vaak onstabiele of moeilijk toegankelijke regimes en waar zij letterlijk op een “justitiële muur” botsen van onverschilligheid, corruptie of onvoldoende middelen om een gedegen onderzoek te voeren. Voor deze feiten opende het federaal parket een eigen strafonderzoek. Ik denk bijvoorbeeld aan het onderzoek naar een Belgische vrouw die in 2008 in een wildpark in Oeganda door stropers werd vermoord. Of aan de Belgische vrouw die in 2009 ontvoerd en gegijzeld werd in Kenia en waarbij de ontvoerders voor hun eis om losgeld telefonisch contact hadden opgenomen met de familie in België. Vanuit de commandopost op DSU slaagden we er in na wekenlang onderhandelen het losgeld betaald te krijgen en onze landgenote te bevrijden. De immense dankbaarheid van de familie of nabestaanden dat iemand hier hen helpt bij een onmogelijke zoektocht aan de andere kant van de wereld naar informatie of met hun vraag tot slachtofferbejegening of ijvert voor een gerechtelijke reactie of optreden, zal mij steeds bijblijven.

Het gebrek in België aan politionele onderzoekscapaciteit maakt dat dergelijke onderzoeken in de toekomst wellicht niet meer of niet meer met dezelfde verbetenheid zullen kunnen worden gevoerd en dat is heel erg jammer omdat op die manier Belgische slachtoffers en nabestaanden in de kou blijven staan.

Ik rond af. Het federaal parket is heel bijzonder. Het kan binnen het Openbaar Ministerie heel “verbindend” werken, zoals trouwens de teambuilding annex dropping op 27 november 2012, naar aanleiding van het tienjarig bestaan van het federaal parket, waaraan maar liefst 278 parketmagistraten deelnamen bewees. Het bevindt zich ook , meer dan elk ander parket, op een kruispunt waar operationaliteit en nationaal beleid elkaar ontmoeten. De input die het federaal parket aan het College van procureurs-generaal op beleidsmatig vlak reeds heeft kunnen geven en de talloze wetgevende initiatieven ter verbetering van de strijd tegen het terrorisme en de georganiseerde criminaliteit waaraan het aan de basis lag of waartoe het heeft bijgedragen, zijn uniek. Ik zou daarom willen afsluiten met het moto van het federaal parket dat tot stand kwam tijdens het historisch strategisch seminarie op 25 en 26 september 2008 met de magistraten en juristen van het federaal parket: Coniunctis Viribus pro Justitia” – “Met Vereende Krachten voor Gerechtigheid » - Avec des forces réunies pour la Justice. » Ik denk dat dit moto alles zegt. Ik dank u.

 

 

 

Arbeidsauditoraten Brussel

Ander Artikel